espers - espers II
Espers - Espers II - Wichita / V2


Ingebed in mysterieuze pieptoontjes vanaf pakweg Venus wordt op glasheldere akoestische gitaar een prachtig thema neergezet dat wordt overgenomen door ijle elfenzang. Ongeacht de hallicunante en prog-rockig ingeslagen zijpaden op elektrische gitaren, fiddles, kerkorgel en cello, zingt dat thema onweerstaanbaar ruim acht minuten lang door je hoofd. Dead Queen heet het magistrale openingsnummer dat de toon zet voor Espers II, het knappe tweede full-album van deze meest intigrerende new folk-band uit de VS. De band verenigt in haar sound voorliefdes voor enerzijds akoestische folk à la Pentangle, Bert Jansch en de Incredible String Band én anderzijds underground rock van eind zestiger begin zeventiger jaren.

Eind jaren negentig staat singer/songwriter Greg Weeks als een soort reïncarnatie van Nick Drake op Crossing Border met dromerige wat neerslachtige songs. In 2002 vormt hij in Philadelphia de band Espers samen met twee andere hippies: Meg Baird en Brooke Sietinsons. Zij richten zich op progressieve surrealistische new folk met duidelijke wortels in de traditionele Britse folk. Ze combineren dat met psychedelische rock á la Pink Floyd.

In 2004 komt hun debuutalbum Espers uit, betoverend met hemelse zang, akoestische gitaren maar soms ook verrassend overstuurde elektrische gitaren. Een jaar later volgt het mini-album The Weed Tree. Daarop covers van o.a. Nico, Michael Hurley en Blue Öyster Cult. Ook is er meer aandacht voor de samenzang van Weeks en Baird zoals in de fraaie bekende traditional Black is the Colour. The Weed Tree bevat slechts één eigen nummer: Dead King, een nummer dat nu, minder akoestisch en aanmerkelijk spannender terugkeert op Espers II.

Het trio is uitgegroeid tot een sextet: Greg Weeks (zang, gitaren, percussie, synthesizer, effecten), Meg Baird (zang, gitaar, orgel), Brooke Sietinsonss (gitaren), Otto Hauser (drums), Helena Espvall (cello en zang), en Chris Smith (bas).

Op Espers I kenden de lange nummers allen een gelijksoortige opbouw. Na een uitgesponnen akoestisch sprookjesachtig stuk sluipen in de afronding telkens zinderende rocky elementen binnen. Espers II heeft als voordeel dat de opbouw minder voorspelbaar is.
Zo bestaat het nummer Widow's Weed van het begin tot het einde uit schitterende mysterieuze progrock á la Pink Floyds Ummagumma, terwijl Children of stone folky klinkt. Vreemde pieptonen uit een elektronische zingende zaag (of is het een thérémine?) zorgen er voor de onvermijdelijke mysterieuze touche, maar je hoort toch hoofdzakelijk verstild twinkelende snaren, doedelzak, fluiten, cello, softe percussie en hemelse samenzang van Greg Weeks en de ijle stem van Meg Braird, die terecht meer aan bod komt dan in het verleden.

Maar evengoed kan een folky begin ontaarden in een onheilspellende avantgardistische Troissoeurs-trip zoals in Dead King, of leidt het in Mansfield and Cyclops tot experimentele uit de kosmos overwaaiende gitaarstructuren á la A saucer full of secrets zoals David Gilmour die in '68 neerzette.   

Espers brengt middeleeuwen en eigentijdse noise samen op een manier die tijdens een eerste luisterbeurt wat liefjes en laydback overkomt. Maar uiteindelijk blijken de zeven lange nummers (tussen de 5 en 9 minuten) zodanig subtiel van dynamiek en geluidsmagie te zijn, dat het ronduit spannende bezwerende muziek wordt.     

Henk - Waardering 8,5